
God gebruiken (Wilhelminakerk 23 juni 2024)
Eén van de kwalijkste dingen die je kunt doen is: mensen gebruiken. Ik denk dat we het daar in onze tijd in het Westen allemaal over eens zijn. We voelen dat het sterkst in de meest pijnlijke gevallen, bv bij seksueel misbruik. Maar ook in kleine, gewone dingen kunnen we onze naasten gebruiken.
Wat doe je als je iemand gebruikt? Dan wil je iets hebben en om het te krijgen heb je een ander nodig. Je richt je dus op die ander, maar niet om die ander zelf maar om datgene wat je wilt hebben en waarvoor die ander nodig is. Bij seksueel misbruik bv wil je het lichamelijke genot, je zorgt dat je het krijgt maar zonder de instemming van de ander of door die instemming te manipuleren, zonder een liefdevolle en betrouwbare relatie aan te gaan. Je wil niet die ander, maar het lichaam van die ander.
In feite behandel je een mens dan als een ding dat ter beschikking staat. Nu is dat bij dingen zelf meestal geen probleem. De meeste dingen om ons heen zijn gebruiksvoorwerpen. Met wat kennis, handigheid en geld, of maatschappelijk uitgedrukt: met de nodige wetenschap, techniek en economie kunnen we over allerlei dingen beschikken. Maar bij mensen ligt dit anders. Over een persoon kun je niet beschikken. Een persoon heeft een eigen wil, een vrijheid die gerespecteerd wil worden.
Ik ben nu bijna bij Hosea maar moet nog éen ding toevoegen. Want het is zo, dat in onze wereld bijna alle dingen, alle gebruiksvoorwerpen, van mensen zijn. Dat lichaam dat je zo aantrekkelijk vindt en waarvan je zou willen genieten, is van een andere persoon. Of om een gewoner voorbeeld te noemen: wil je boodschappen in de winkel halen, dan moet je weten wat je nodig hebt, en hoe groot je budget is, maar moet je ook langs de kassa. Wat je wilt hebben is van een andere persoon. Bijna alle dingen die we graag hebben en mogen gebruiken, krijgen we dus alleen via personen die we niet mogen gebruiken. Die dingen zijn niet van ons. De grote vraag is dus: wat is wel van ons, wat niet? Laten we deze vraag even vasthouden.
Eerst naar Hosea. Wat zegt deze profeet, wat zit hem zo hoog in de schriftlezing die we hoorden? De profeet Hosea zegt dat we ook God kunnen gebruiken.
God spreekt tot de profeet over zijn volk, Israël: Mijn volk ‘beseft maar niet dat Ik het ben die haar graan bezorg en wijn, dat Ik haar verrijk met het zilver en goud, waar ze baäls van maakt’ (Hos 2:10).
Laten we even naar de situatie kijken. Israël is in Hosea’s tijd een welvarend land, er is graan en wijn, er is goud en zilver. Maar Israël denkt dat het dat graan en die wijn zelf maakt, door de akkers en wijngaarden te bewerken. Dat zilver en goud zijn van mij, zegt Israël, want het komt uit mijn eigen grond. En als deze levensbenodigdheden en luxen uit de grond van andere volken komen, zijn ze nu van mij, want ik heb ervoor betaald, met geld waarvoor ik gewerkt heb.
Israël vergeet ondertussen, zegt de Heer via de profeet, dat om brood en wijn te maken het graan en de druiven wel eerst moeten groeien, en dat kan Israël niet; dat kunnen ook de buurlanden niet. Om sieraden te maken, moet er wel zilvererts of goud in de bergen zitten en Israël heeft die schatten niet in de bergen gestopt, zij heeft de bergen ook niet gemaakt. Israël denkt niet aan de basis, de eerste bron van haar welvaart. En wat erger is: daarmee vergeet zij God. Israël ziet alleen nog maar eigen werk, en natuur – ze ziet geen schepping meer; ze ziet de Schepper niet meer.
Ondertussen gaat de Schepper door met zijn werk. Hij maakt het graan en de druiven, Hij maakt het erts en de bergen. De natuur is het werk van zijn handen. Veel teksten in de Bijbel getuigen daarvan, zoals psalm 104 die we straks zingen. Wat doen wij mensen als we alle goede dingen die God blijft scheppen, benutten voor onze welvaart, maar daarbij de eerste en belangrijkste maker ervan, God zelf, niet meer zien, niet meer danken, niet meer eren? Dan gebruiken wij de schepper. We gebruiken God, want we willen wel het werk van zijn handen, maar niet Hem.
Het is goed hier bij te zeggen dat Israël in Hosea’s tijd de godsdienst niet heeft losgelaten en sterk geseculariseerd is geraakt. Dat gebeurde indertijd met geen enkel volk. Israël is nog religieus, maar waar zij zich houdt aan godsdienstige instellingen die zij van haar vaderen geërfd heeft – bv door naar de tempel te blijven gaan of thuis aan tafel te bidden – richt ze zich op God omdat ze zijn gaven wil. God en godsdienst dienen de economie, de veiligheid, het comfort. Israël gebruikt God.
Daarmee doet Israël, volgens Hosea, wat veel buurlanden indertijd ook deden. Ook zij waren religieus, maar zagen het goddelijke in de natuur, bv in de vruchtbaarheid van het land. De buurvolken dienden de natuur met haar krachten meer dan de schepper van de natuur. Die krachten zijn hun baäls, hun heren, daar knielen ze voor, meer dan voor God. Het volk van God, zeggen de profeten, is weer als de volken geworden waaruit het indertijd door God is weggeroepen en weggeleid (met Abraham en Mozes). Oudtestamentisch uitgedrukt: Israël is weer ‘heidens’ geworden.
Als je zo met de schepping omgaat, zegt de Heer, richten jullie je niet op mij. Jullie hebben mij alleen maar nodig om voor eigen welvaart. In jullie beleving ben Ik er alleen voor jullie. Ik ben jullie slaafje.
Ja het kan nog een stap verder gaan, Israël, en de volken, kunnen inderdaad geseculariseerd raken, zij kunnen God en godsdienst loslaten en met de natuur omgaan alsof er geen God is – zoals dat in onze tijd eigenlijk in alle staten gebeurt, ook in het huidige Israël, dat is vanuit het Westen over de hele wereld geëxporteerd. Maar dat zal de zaak vanuit Hosea’s perspectief niet wezenlijk veranderen. God blijft zeggen: Ook als jullie niet meer geloven dat Ik er ben, als jullie geloven dat de natuur geen schepping is maar alleen natuur – iets dat uit zichzelf beweegt en groeit, en ‘van niemand is’, en daarom mensen vrij ter beschikking staat – ook dan gebruiken jullie mij, want ondertussen ben Ik het die de natuur met al haar bewegingen en groei maak. Ook als je mij niet meer aanroept om je te verzekeren van mijn gaven, ben Ik nog steeds degene die ze geeft.
Wat moet Ik doen, zo gaat de Heer verder, om je dit te laten voelen? Wat moet Ik doen om te laten voelen hoezeer je de dingen die je zo graag wilt hebben onrecht doet, omdat je ze niet ziet als mijn werk, en hoezeer je mij onrecht doet omdat je mij niet ziet als de eerste maker? Wat moet Ik doen als Ik jullie hier telkens op gewezen heb maar jullie het maar niet willen zien en erkennen? Dan kan Ik tenslotte nog maar éen ding doen: stoppen met geven.
Ik zal jullie mijn goede gaven onthouden, zegt de Heer. Er komt droogte zodat er bijna geen graan meer op de akkers groeit. De bergen raken uitgeput, er is geen erts meer te vinden. Je tafels zullen niet meer gevuld zijn met voedsel en je hals en handen niet meer mooi-gemaakt met sieraden. Je zult je welvaart kwijtraken. Het vruchtbare land zal een woestenij worden. Je zult dienstbaar worden aan andere volken die jullie de levensbenodigdheden en luxen nog wel geven. Dat zijn immers je minnaars, want zij zijn volgens jou de belangrijkste leveranciers van welvaart. Je zult ervaren dat ook zij je tenslotte verlaten. En ook zij zullen op een dag zonder het goede der aarde komen te zitten.
Maar dan, in de woestijn, zo vervolgt de Heer, dan zul je (dan zullen in elk geval sommigen van jullie) tot inkeer komen. Je zult je herinneren dat je daar met mij ook begonnen bent, toen Ik jullie bevrijd heb uit Egypte, uit een leven van armoe en onderdrukking. Daar zul je weer gaan beseffen dat je al het goede uit mijn hand ontvangt – weet je nog, als manna, elke dag. (Toen je daarna in het beloofde land kwam en zelf voor voedsel kon zorgen door de grond te bewerken, is dat niet veranderd; het voedsel is nog steeds manna dat Ik op geregelde tijden geef.) Als je dit beseft zul je mij niet langer gebruiken, maar liefhebben. En zal Ik met plezier geven, want Ik geef graag aan ieder die van mij houdt. Graan en wijn, goud en zilver, al de dingen die je nodig hebt en wenst zijn tekenen van mijn zorg. En wie ze zo gebruikt, zal Ik zegenen. Zo spreekt de Heer.
Nu kom ik nog even terug op het werk van mensen – weet u nog, de man of vrouw achter de kassa. Veel van de dingen die we graag hebben, zoals goed voedsel en mooie kleren, krijgen we alleen via andere mensen: de boer die het graan oogst, de bakker die er brood van maakt, de winkelier die het ons aanbiedt. Al deze mensen moeten ook recht gedaan worden. De Bijbel is daar duidelijk over. En ook zij kunnen alleen recht gedaan worden als we hen niet gebruiken, maar liefhebben. Sociale gerechtigheid gaat profeten aan het hart. Sociale gerechtigheid hebben we in het Westen met veel vallen en opstaan juist van de profeten geleerd.
Alleen, dan blijft nog steeds staan dat het graan zelf en het zilvererts níet door mensen gemaakt worden en dat we de maker dáarvan óok recht moeten doen. De dingen zijn van God, de allerhoogste persoon. We zijn de laatste decennia dus met recht scherper zijn gaan zien dat we het werk van mensen én de natuur moeten rechtdoen. Maar dan zijn we er nog niet. We moeten niet alleen het werk van mensen én de natuur rechtdoen, maar ook het werk van God.
Soms voelen we dat nog als we iets heel moois krijgen dat gegroeid is, iets kleins als een bloeiende plant, of iets groots als een pasgeboren baby. Maar het geldt heel algemeen: door hoeveel mensenhanden iets goeds of moois ook gaat voor het ons bereikt, welk aandeel mensen daaraan ook hebben, het komt allereerst uit Gods hand. En daarom vraagt Hij alleen maar wat terecht is: Hij wil dat we zijn gaven liefhebben, maar dat we Hem meer liefhebben dan zijn gaven.
Als ik het zo zeg, hoort u vast het bekendste gebod, het eerste en grote gebod van de liefde waarin de wil van God voor mensen in Oude en Nieuwe Testament is samengevat. Als we God gebruiken, hebben we Hem niet lief, hebben we Hem niet lief boven alles. Als we God gebruiken hebben we de schepping meer lief dan de schepper. Dan laten we een kernpunt van ons christelijk geloof vallen.
Wat kunnen we in ons eigen leven doen om de schepper te eren? Dat kan in eenvoudige, kleine dingen, zoals in welbekende gebruiken die onder ons misschien zijn weggezakt, die in elk geval door onze samenleving niet meer gestimuleerd worden. Bv bidden en danken voor het eten. Het voedsel dat ons smaakt en gezond houdt komt via allerlei handen op onze tafel, maar het komt allereerst uit de hand van God. Of de rustdag houden. Zes dagen mogen we werken, bezig zijn met iets de natuur via mensen ons aanlevert; maar laten we éen dag stilstaan om te beseffen dat we tenslotte werken met Zijn werk. Eén dag stilstaan om met Hem en in Hem te rusten van alle werk.
UIT DE LITURGIE
Orde van dienst
Orgelspel & Stilte
Bemoediging
v: Onze hulp is de naam van de Heer,
a: die hemel en aarde gemaakt heeft,
v: die trouw is tot in eeuwigheid
a: en het werk van zijn hand niet loslaat.
v: Genade voor u, en vrede,
van God onze Vader en van onze Heer, Jezus Christus.
a: Amen
Drempelgebed
Lied NLB 513: 1,2,3
Groet
v. De Heer zij met u
a. Ook met u zij de Heer!
Welkom en inleidende woorden
Aansteken kaars voor Nood van de Wereld
Gebed voor de nood van de wereld, met gezongen respons: NLB 368f
Loflied NLB 103: 2,5,9
Gebed bij de opening van het Woord
We steken de kinderkaars aan
Eerste Bijbellezing: Hosea 2 vers 4a, 10 t/m 11 en 15 t/m 18a (NBV21)
Lied NLB 23b: 4
Tweede Bijbellezing: Romeinen 1 vers 19, 20 en 25 (NBV21)
Lied: NLB 1009:1
Uitleg en verkondiging
Stilte & meditatief orgelspel
Lied NLB 104: 4,8
Gebeden
Voorbeden, met responsie: NLB 368f
Stil gebed, Onze Vader
Mededelingen door de ouderling van dienst & Inzameling van de gaven
Slotlied NLB 793: 2,3
Uitzending en zegen
a: NLB 415: 3
Drempelgebed
Aan elk begin van de dienst, bij elke bemoediging
doen we een beroep op U die onze Schepper bent,
omdat U trouw bent aan het werk van uw handen.
In onze samenleving proberen we al lange tijd onze
problemen op te lossen door meer aan de natuur
of meer aan bepaalde mensen te denken – aan U
denken we niet, niet als samenleving. God, geef
dat we gaan zien dat uw profeten niet verblind
zijn geweest, open onze ogen en oren,
wees met ons in deze eredienst.
Welkom en inleidende woorden
Ruim twee maanden geleden, toen ik hier voorging, ging de dienst over het grote gebod van de liefde. Ik zal daar vandaag niet veel over zeggen, maar aan het eind van de dienst zult u het met me eens zijn dat we het daar opnieuw over hebben gehad.
Gebed vanuit de nood van de wereld
Heer, de afgelopen weken herdachten we onze bevrijding van de Nazi’s, de meest brute vorm van heidendom die in de recente geschiedenis van ons Europa is ontstaan, en die voor velen onder ons nog geen ver verleden is. Vanmorgen bidden wij U: geef, dat we alert blijven op andere vormen van heidendom, die we minder gemakkelijk herkennen, misschien ook omdat we daarin ongemerkt zijn meegegaan. Zo bidden wij U allen tezamen..
Gebed bij de opening van de Bijbel
Heer, in tijden van onrust luisteren sommigen in kerk en samenleving met gespitste oren naar de profeten uit het Oude Testament, misschien zelfs naar apocalyptische teksten zoals Openbaring. Maar dat maakt de meesten van ons ook zenuwachtig. Gaat het fout met de wereld, komt het einde in zicht? Profeten brengen uitzicht in benauwenis, maar óok oordeel. God help ons luisteren, laat ons iets proeven van uw gerechtigheid, uw boosheid én uw barmhartigheid. Wees met ons als we luisteren naar uw Woord.
Uitleg en verkondiging
Herdenken van overledenen
Marijke Reidinga (overleden op 12 juni op de leeftijd van 77 jaar)
Remko Groen (overleden op 17 juni op de leeftijd van 38 jaar)
Hans Burggraaff (overleden op 19 juni op de leeftijd van 104 jaar)
Gebeden
Predikant
Heer, we bidden U voor onze overledenen, voor hun families en vrienden, voor onze gemeenteleden die hen gekend hebben. We zijn getroffen door het enorme verschil in leeftijd. Dat schrijnt ook. We danken U voor het lange en evenwichtige leven van Hans Burggraaff, die honderd jaar bij onze gemeente hoorde. Wees met zijn kinderen en kleinkinderen. We danken U ook – al doet het ons zeer – voor het korte, gedreven leven van Remko, die onze pionier was. Wees met zijn vrouw en jonge kinderen, draag hen aan uw hart. Zo bidden wij U allen tezamen..
Diaken
God, we leven in een tijd van oorlogen en geruchten van oorlogen. Juist in deze weken staan we daar nog meer bij stil dan anders. Wees met de getroffenen van oorlogsgeweld overal in de wereld, en vooral in Oekraïne en Rusland, in Gaza en Israël. Geef dat wij niet bijdragen aan het geweld, maar getroffenen helpen waar dat kan. Zo bidden wij U allen tezamen..
Predikant
Heer, help ons verstaan wat misschien diep is weggezakt, help ons begrijpen waar wij staan in de langere ontwikkeling van onze samenleving. Ook onder ons dreigt een periode van verlies, van natuurrampen, van grotere armoe; al ervaren de meesten van ons dit nog niet direct, we zijn er al wel bang voor. Een tijd waarin ons het goede der aarde afgenomen wordt, kan ook tot zegen zijn, kan een nieuwe kans worden. We kunnen dat ervaren als vergrijsde gemeente, als mensen die ouder worden, misschien al oud geworden zijn. Als alles minder wordt en de dood dichterbij komt, is dat dan het einde, of een nieuw begin? We kunnen het ook ervaren als maatschappij. Staan we voor een dreigend einde, of een nieuw begin? Daarom bidden wij U allen tezamen…
Ja het is ook een oordeel, Heer, we vinden het moeilijk dit onder ogen te komen. Het laat zien hoe we leefden met onze rijkdom, toen we zoveel hadden en dat vanzelfsprekend vonden. Wij bidden U voor de mensen buiten én binnen de kerk, die zo gewend zijn om U en godsdienst buiten de processen in maatschappij en economie te houden, dat ze zullen protesteren tegen de zienswijze van uw profeten. Leer ons U, onze schepper en Heer, weer lief te hebben boven alles, niet alleen in ons persoonlijke maar ook in ons maatschappelijke leven, want daarin ligt ook het behoud van de schepping, voor ons en onze kinderen en kleinkinderen. Zo bidden wij U allen tezamen…
Wegzending en zegen
De boodschap van Hosea is pittig. Ik wil u die graag meegeven in de vorm van een plaatje, een kleine gelijkenis. –Er was een man die een meisje lief kreeg. Er ontstond een relatie. Op een dag dacht de man: ik ga haar vragen om met mij te trouwen. Hij kocht een mooie ring, ging naar het huis van het meisje en bood haar de ring aan. Het meisje zag de ring, ze pakte hem uit zijn handen en zei: Wat mooi! bedankt hoor, doei – en deed de deur in zijn gezicht dicht.
Aan wie doet dat meisje denken? Aan wie de man? En waaraan kunnen we denken bij die mooie ring? Vanuit Hosea hoeven we niet lang te raden, denk ik – en dan hebben we hem ook begrepen.
We mogen van hier gaan met de zegen van onze Heer, die onze Schepper is en onze geliefde wil zijn: de Heer zegene u en Hij behoede u..